Winstafdracht als schadevergoeding, oftewel ‘pluk ze’ volgens het civiele recht – Blog Edo Smid

Artikel 6:104 BW is een bijzonder artikel waarvan de toepassing in de rechtspraak nog onderontwikkeld is. Waar gaat het om?

Het artikel luidt als volgt: “Indien iemand die op grond van een onrechtmatige daad of een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een ander aansprakelijk is, door die daad of tekortkoming winst heeft genoten, kan de rechter op vordering van die ander de schade begroten op het bedrag van die winst of op een gedeelte daarvan.”

In de jurisprudentie is het artikel toegepast op het huurrecht. In 2010 heeft de Hoge Raad beslist over een casus die ging over onderverhuur van een sociale huurwoning door een huurder. Dat was in strijd met zijn huurovereenkomst. Daarbij vroeg de huurder een groter bedrag aan de onderhuurder dan hij zelf zou moeten betalen aan de (hoofd-)verhuurder, een woningbouwcorporatie. Die beëindigde het contract. Als schadevergoeding moest de huurder zijn met de onderhuur gemaakte winst – zo’n 13.000 euro – afdragen aan de verhuurder.

Op zich is met deze uitspraak geen groot financieel belang gemoeid en de uitspraak kan ook makkelijk over het hoofd gezien worden in de ondernemingsrechtpraktijk, waar veelal geen jurisprudentiesignalering op het huurrecht is ingericht.

De juridische relevantie van het arrest lijkt mij echter niet te onderschatten. In het breed opgezette vakoverleg op ons kantoor bespraken wij de volgende casus. Zoals gebruikelijk wordt in overnamecontracten bepaald dat een verkoper van een onderneming niet mag concurreren met de door de koper gekochte onderneming. Niet voor niets heeft de koper een goede prijs betaald. Wat echter als de koper in een groeiende, opkomende markt opereert, en de verkoper zich niets aantrekt van het overeengekomen concurrentieverbod en in die groeiende markt die hij heeft verlaten opnieuw een (verboden) concurrerende onderneming start. De koper zal in een dergelijke groeimarkt heel lastig de hoogte van zijn geleden schade te kunnen berekenen. Het is immers moeilijk meetbaar hoeveel zijn omzet of winst is afgenomen door toedoen van verkoper. Toch zal de rechter willen aannemen dat de verkoper wel enige schade zal hebben geleden. Met die aanname mag de rechter de winst die de verkoper heeft gemaakt met zijn contractueel verboden activiteiten aan de koper toewijzen. Daarbij is het, gelet op de overwegingen in de casus hierboven over de onderverhuursituatie, niet relevant of de koper van de onderneming ook de af te dragen winst zelf zou hebben behaald. Met andere woorden: het beginsel van een concreet bepaalde winstderving staat op losse schroeven.

Het verdient aanbeveling om dit artikel in strategische analyses van verhaalsacties mee te wegen. De ontwikkeling van de rechtspraak laat zich overigens lastig voorspellen. Reden daarvoor is dat het Nederlandse schadevergoedingsrecht berust op het basisprincipe dat alleen daadwerkelijk geleden schade is te repareren. En dat terwijl winstafdracht door een derde onder omstandigheden concrete schade of geleden verlies kan overtreffen. Bovendien mag schadevergoeding niet gelden als een vorm van strafbetaling nu het Nederlandse recht punitieve vergoedingen slechts heel beperkt toelaat. Waar de grens van het toepassingsbereik van artikel 6:104 BW ligt, is voor verdere vormgeving aan de rechtspraak. Niettemin een interessant artikel om in de rechtspraktijk te beproeven: pak bij misbruik de daardoor verkregen voordelen af, ‘pluk ze’ in het civiele recht.

Deel bijdrage: