Groepsvrijstelling 403-verklaring: gevolgen hoofdelijke aansprakelijkheid moedermaatschappij – Blog Jelle van der Beek

Een schikking die een crediteur met een dochtervennootschap treft, brengt – wanneer sprake is van een zogenoemde 403-verklaring – niet zonder meer met zich mee dat de betreffende crediteur afstand heeft gedaan van haar vorderingsrecht jegens de moedermaatschappij. De Hoge Raad heeft onlangs bepaald dat vanwege de hoofdelijke aansprakelijkheid van een moedermaatschappij zelfstandig nakoming van een verbintenis kan worden gevorderd.

Vaak wordt binnen een concern voor het deponeren van jaarstukken gebruikgemaakt van de groepsvrijstelling van artikel 2:403 BW. Deze vrijstelling houdt in dat onder voorwaarden een dochtervennootschap geen volledige jaarstukken hoeft op te stellen en te publiceren. De financiële gegevens van de dochtervennootschap dienen in dat geval te worden verantwoord in de geconsolideerde jaarstukken van haar moedermaatschappij. Daarnaast dient de moedermaatschappij zich hoofdelijk aansprakelijk te verklaren voor de uit rechtshandelingen van haar dochtervennootschap voortvloeiende schulden. Deze zogenoemde ‘403-verklaring’ dient te worden gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

In de onderhavige casus is het volgende aan de orde. Moedermaatschappij Bia Beheer heeft ten aanzien van haar dochtervennootschap Mastertools een 403-verklaring afgelegd. Mastertools heeft zich tegenover Lentink Metaalwarenfabriek verbonden een trekstempel te leveren. Omdat de trekstempel niet voldoet, ontbindt Lentink de overeenkomst en vordert zij het reeds door haar betaalde deel van de koopprijs terug. Bovendien stelt zij Mastertools aansprakelijk voor de door haar geleden schade.

In 2007 worden zowel Mastertools als Bia Beheer in staat van faillissement verklaard. Voor de failliete vennootschappen worden twee verschillende curatoren benoemd. Uiteindelijk wordt door Lentink Metaalwarenfabriek een schikking getroffen met de curator van Mastertools, inhoudende dat Mastertools een bedrag van € 25.000 aan Lentink Metaalwarenfabriek betaalt en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen.

Voor het restant van haar vordering wendt Lentink Metaalwarenfabriek zich vervolgens, op basis van de door Bia Beheer afgelegde 403-verklaring, tot de curator van Bia Beheer. De curator van Bia Beheer stelt zich op het standpunt dat Bia Beheer niet meer uit hoofde van de afgelegde 403-verklaring kan worden aangesproken, omdat tussen Lentink Metaalwarenfabriek en Mastertools een schikking tot stand is gekomen waardoor er geen verplichtingen van Mastertools jegens Lentink Metaalwarenfabriek meer bestaan.

De Hoge Raad oordeelt echter, dat de 403-verklaring inhoudt dat Bia Beheer zich hoofdelijk schuldig heeft  gesteld voor de uit rechtshandelingen van Mastertools voortvloeiende schulden. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid van Bia Beheer brengt met zich mee dat haar aansprakelijkheid berust op een zelfstandige verbintenis jegens Lentink Metaalwarenfabriek, waarvan zelfstandig nakoming kan worden gevorderd. Nu bij de schikking door Lentink Metaalwarenfabriek geen afstand is gedaan van haar vorderingsrecht jegens Bia Beheer, heeft de getroffen schikking met Mastertools slechts tot gevolg dat de schuld van Bia Beheer is verminderd met het door de curator van Mastertools betaalde bedrag van € 25.000. Voor het overige blijft de aansprakelijkheid van Bia Beheer jegens Lentink Metaalwarenfabriek in stand.

De conclusie van deze uitspraak is dat een moedermaatschappij direct en hoofdelijk op grond van een door haar afgelegde 403-verklaring kan worden aangesproken. Indien in het kader van de afwikkeling van een schuldverhouding een schikking met de dochtervennootschap wordt getroffen, is het derhalve van belang dat tevens kwijting wordt verleend aan de moedermaatschappij.

 

HR 3 april 2015, ECLI:NL:2015:837

Deze bijdrage is geschreven door mr. J. van der Beek

 

 

Deel bijdrage: